Uitdagingen voor de lokale besturen
Op zondag 14 oktober verkiezen we in Vlaanderen 7.464 gemeenteraadsleden en in Antwerpen nog eens 217 districtsraadsleden. Dat zijn de rechtstreeks verkozen lokale volksvertegenwoordigers die het hart van de lokale democratie uitmaken. Daarna worden 308 burgemeesters, meer dan 1.600 schepenen en meer dan 3.000 OCMW-raadsleden aangesteld.
Het belang van deze zesjaarlijkse verkiezing kan niet onderschat worden. Voor de hele periode van 2013 tot 2018 zullen deze bijna 10.000 politieke mandatarissen vorm geven aan de lokale samenleving. Zij staan voor enorme uitdagingen. De lokale besturen moeten ambitieus besturen in zeer moeilijke omstandigheden. De Europese financieel-economische crisis werkt ook door bij de lokale besturen. Niet alleen zullen de gemeenten én OCMW’s zéér omzichtig moeten omgaan met hun eigen financiële middelen, maar vooral worden zij geconfronteerd met de effecten van de crisis op hun bevolking.
De mogelijke evolutie naar steeds meer dualiteit in de samenleving dreigt vooral op het lokale niveau het scherpst tot uiting te komen. Met méér dan 50% van de overheidsinvesteringen in dit land zijn de lokale besturen een belangrijke economische actor. Maar vooral leveren ze een grote variëteit aan maatschappelijke diensten aan hun bevolking: kinderopvang, sociale huisvesting, rust- en verzorgingstehuizen, dienstencentra, sport- en cultuurinfrastructuur, enz. De dagelijkse dienstverlening wordt verstrekt met méér dan 170.000 medewerkers. De lokale sector behoort daarmee tot de grootste werkgevers in Vlaanderen.
In deze bijdrage gaan we in op een aantal inhoudelijke en bestuurlijke uitdagingen voor de nieuwe legislatuur.
Essentieel is dat men hierbij de grote verscheidenheid tussen de lokale besturen onderling moet kennen en respecteren. Vlaanderen heeft 2 grotere steden (Antwerpen en Gent), elf centrumsteden, een vijfendertig regionale centra (20.000 à 45.000 inwoners), een belangrijke groep eerder residentiële gemeenten in de rand van de steden, gemeenten in het stuk overgangsgebied en een groep van 70 à 80 echte plattelandsgemeenten (veelal gesitueerd in de meer perifere gebieden: Westhoek, Meetjesland, Noorderkempen, Zuid-Limburg, Zuid-Oost Vlaanderen, Pajottenland, …). Deze verscheidenheid is een essentieel element om het lokale bestuursniveau in zijn geheel correct in te schatten.
Inhoudelijke uitdagingen
Bevolkingsevolutie
De Vlaamse bevolking kent zeker geen krimp maar eerder een forse bevolkingsgroei en dit geldt voor de meeste Vlaamse gemeenten (slechts 10% van de gemeenten kent een dalend bevolkingsaantal). Steeds meer inwoners brengen ook steeds meer vragen mee: extra huisvesting, extra werkgelegenheid, steeds meer huishoudelijk afval, enz. De evolutie is natuurlijk sterk verschillend per gemeente.
Binnen die doorgaans stijgende bevolking stellen we een vergrijzing, een vergroening, een verkleuring en een gezinsverdunning vast.
Grijze druk (bevolking 60+ t.a.v. bevolking 20-59 jaar).
Vlaanderen: 44,74
Hoogste waarden | Laagste waarden |
Koksijde: 88,49 | Merksplas: 30,69 |
Knokke-Heist: 82,38 | Houthalen-Helchteren: 32,25 |
Middelkerke: 77,20 | Opglabbeek: 32,68 |
De Panne: 76,33 | Wuustwezel: 32,97 |
Nieuwpoort: 75,18 | Stabroek: 33,1 |
Vergrijzing is aan de ene kant een zegen: mensen leven steeds langer. Een actief seniorenbeleid waarbij medioren en senioren een pak vrijwilligerswerk opnemen, is een enorme opportuniteit voor het lokale beleid. Langs de andere kant stijgt de nood aan zorgvoorzieningen (investeringen, personeelsinzet, exploitatiekosten voor thuiszorg, zorginfrastructuur, dementievriendelijke gemeente, …) enorm.
Groene druk (bevolking 0-19 t.a.v. bevolking 20-59 jaar)
Vlaanderen: 40,8
Hoogste waarden | Laagste waarden |
Sint-Genesius-Rode: 51,96 | Leuven: 32,09 |
Wezembeek-Oppem: 51,25 | Koksijde: 32,575 |
Spiere-Helkijn: 51,12 | Blankenberge: 32,95 |
Tervuren: 50,84 | Hasselt: 33,34 |
Alveringem: 50,78 | Knokke-Heist: 33,55 |
De vergroening leidt in een aantal gemeenten tot grote vragen voor kinderopvang. Tot 2020 zijn er 20.000 extra plaatsen nodig in de voorschoolse opvang. Ook in de buitenschoolse opvang is er nood aan vele tienduizenden plaatsen, zeker in het perspectief dat vrouwen steeds meer voltijds werken en ook grootouders langer moeten werken. De capaciteitsproblemen in het onderwijs (te weinig schoolinfrastructuur) rijzen al lang niet meer alleen in de steden Antwerpen en Gent, maar ook in de meeste centrumsteden en regionale centra die allemaal een zeer breed onderwijsaanbod voor kleuter- en basisonderwijs hebben. In sommige lokale besturen zal omwille van de vergroening sterk moeten geïnvesteerd worden in het jeugdbeleid (werkaanbod; vrijetijdsaanbod; hangjongeren; …).
De verkleuring van de bevolking is een derde invalshoek.
De verscheidenheid in bevolkingssamenstelling vergt ook een sterk verschillende aanpak op het vlak van integratie- en inburgeringsbeleid. In 40 Vlaamse gemeenten ligt het aandeel personen van vreemde herkomst hoger dan 20%, b.v. Genk (48%). In 97 Vlaamse gemeenten ligt het aandeel personen van vreemde herkomst lager dan 5%, b.v. Anzegem (2%).
Opvallend is ook de gezinsverdunning. Uit de statistieken blijkt dat in zeer veel gemeenten het aantal alleenstaanden spectaculair toeneemt. Familiale verbanden wijzigen ten gronde: steeds meer nieuw samengestelde gezinnen, alleenstaande moeders met kinderen, andersoortige partnerrelaties, enz. Dit vereist een aangepast huisvestingsbeleid (veel kleinere woningen) maar ook een aangepast vrijetijdsaanbod en een zorgbeleid dat inzet op de strijd tegen vereenzaming en sociaal isolement.
Toenemende individualisering
De burger wordt steeds mondiger. Hij stelt zich autonoom op t.a.v. allerhande instituties en vormt zich een eigen mening die veel minder door de “zuil” wordt gedicteerd. Dit is winst voor de samenleving: mensen die onafhankelijk staan en mondiger zijn hebben meer potentie om creatief mee te participeren aan de (lokale) samenleving. Toch heeft dit ook een keerzijde. Aan de ene kant is er de overdreven “klagende” samenleving. Het staat goed om de overheid constant te bekritiseren, om permanent te klagen (klachtendiensten; ombudsdiensten) en om tegelijk toch zeer hoge verwachtingen te koesteren van het overheidsoptreden (de burger als klant, en klant is koning). De overheid heeft het altijd gedaan als er wat misloopt, maar moet wel alle problemen snel en efficiënt oplossen. Alleen de lasten afwentelen op de overheid en de lusten reserveren voor de (individuele) burger is onhoudbaar. Een eigentijds burgerschap betekent rechten én plichten als burger, want uiteindelijk hoort die overheid iedereen toe.
Aan de andere kant getuigt het concrete burgergedrag soms van zeer beperkte burgerzin. Lokale besturen worden geconfronteerd met diverse uitingen van verkeersagressie, met een toename van het zwerfvuil en sluikstorten, met vele vormen van overlast, milieu-overtredingen, enz. Individualisme en mondigheid leiden soms tot egoïsme en enge (groeps)belangenverdediging.
Bestuurlijke handhaving is het sluitstuk
In de huidige samenleving zijn er voor alles regels en voorschriften. Het zijn er eigenlijk zelfs te veel, zeker als je deze talloze regels ook consequent wil handhaven. Toch is handhaving het sluitstuk van elk beleid: wie regels maakt, moet ze uiteindelijk ook laten naleven. Is de strafrechtelijke handhaving vooral gericht op het opsporen en vervolgen van strafbare feiten, dan is voor gemeenten de bestuurlijke handhaving essentieel: een keten van activiteiten die gericht is op het doen naleven van regels en voorschriften door burgers, bedrijven en overheden.
Gemeenten krijgen veel bevoegdheden toegespeeld om lokaal te handhaven. In een aantal gevallen kan het bestuur of de burgemeester optreden op basis van de algemene bestuurlijke politiebevoegdheid. De mogelijkheid voor gemeenten om zelfstandig voorwaarden op te leggen voor horecazaken, nachtwinkels, evenementen en het instellen van politieverordeningen en aanvullende verkeersreglementen nopen er toe om ook consequent te handhaven, zoals bij het bestuurlijk sluiten van een café. Er is veel bijzondere wet- en regelgeving die het optreden van gemeenten mogelijk maakt of zelfs verplicht oplegt: milieuhandhaving, afval, ruimtelijke ordening, stedenbouw, markten en kermissen, begraafplaatsen, alcoholverbod minderjarigen, automatenshops, brandpreventie, parkeerbeleid of voedselveiligheid. Voor talloze overlastfenomenen zoals sluikstorten of wildplassen bestaan er de gemeentelijke administratieve sancties.
Handhaving is en blijft een kernopdracht voor gemeentelijke overheden. Het vergt politieke moed om dit consequent toe te passen, maar het is essentieel. Wie nalaat regels te laten naleven, straft in feite die medeburger die consequent de regels volgt. Zo krijg je als burger het gevoel dat de overheid haar opdracht niet nakomt en dat tast het bestuurlijke gezag aan. Bovendien veroorzaakt niet-handhaving doorgaans bijkomende overtredingen. Een overheid die niet reageert op overtredingen van reglementeringen en op lokale probleemsituaties van overlast, zorgt niet voor een verdraagzamere samenleving, integendeel.
Toenemende kansen tot digitalisering
De technologische evoluties geven lokale besturen ongebreidelde mogelijkheden om enerzijds efficiënter te werken en anderzijds nog veel directer contact te leggen met individuele burgers, verenigingen en bedrijven. Diverse projecten zijn in ontwikkeling, zoals het systematische gebruik van geodata (GIS) met toepassingen in alle beleidssectoren, een gedigitaliseerde interbestuurlijke producten- en dienstencatalogus, digitalisering van bouwvergunningen, ontwikkelen van open standaarden zodat overheden veel gemakkelijker onderling kunnen communiceren (OSLO-project), burgers die communiceren met het gemeentehuis via Webcam of met de burgemeester via facebook en twitter, enz.
Toch rijzen hier ook veel principiële vragen. Wat doen we met de grote stroom aan gemeenschappelijke kennis die via het internet ter beschikking staat? Hoe gaat de overheid om met open data die ze vrijmaakt voor hergebruik? Vallen sommige doelgroepen uit de boot in de elektronische media? Worden we niet meegesleurd in de “waan van de dag”? De vluchtigheid van vele van deze media tast de grondigheid van de informatie aan. Nieuwe technologieën zijn zeker niet alleen zaligmakend. In Engeland wordt het weigeren van een aanvraag voor een sociale woning principieel niet meer overgemaakt via elektronische weg of via brief of telefoon. Voor belangrijke transacties moeten burgers terug naar de loketten komen. De grote “anonimiteit” van de digitale media heeft toch ook ernstige nadelen.
Toenemende dualisering
De economisch-financiële crisis houdt een gevaar in voor een verscherping van de duale samenleving. Diverse vormen van “moderne” armoede nemen toe. Bijna 90.000 Vlaamse gezinnen hebben problemen met hun energierekening. Er is nog steeds te veel onaangepaste huisvesting die ook vaak leidt tot grote gezondheidsproblemen. De verborgen armoede is schrijnend, bv. bij landbouwers, kleine zelfstandigen, vereenzaamde hoogbejaarden, alleenstaande moeders met kinderen, maatschappelijk kwetsbare jongeren, enz. De consumptiesamenleving leidt tot enorme problemen van schuldenlast en budgetbeheer. Ook modale tweeverdieners komen in de problemen. De curatieve nood aan schuldhulpverlening neemt spectaculair toe, aan preventieve acties om schuldenopstapeling te voorkomen wordt nog steeds te weinig gedaan.
De nood aan een doorgedreven sociaal beleid vanuit gemeente én OCMW blijft bijzonder groot. Een hoge prioriteit is daarbij het verhogen van de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de vele bestaande voorzieningen.[1]
Toenemende zorg voor energie en klimaatverandering
Om de paar jaar neemt de wereldbevolking toe met honderdduizenden mensen die tot de middenklasse behoren. De druk op de grondstoffen is daardoor enorm. En daar bovenop komt de klimaatverandering doordat we veel fossiele brandstoffen verbruiken.
Duurzame ontwikkeling op het vak van energie, mobiliteit, grondstoffen, waterbeheer is de grote uitdaging. Voor water is de kern van de boodschap om het ter plekke vast te houden. Grootschalige infrastructuur kan onmogelijk alles opvangen. Het betekent ook dat we op bepaalde plaatsen niet meer bouwen (watertoets). We moeten minder volbouwen en asfalteren: doordringbare materialen laten het water ter plekke insijpelen. Het creëren van buffer- en overstromingsgebieden (b.v. ook wadi’s) kan zorgen voor een betere bescherming van woningen, voor het drukken van de kosten voor rioolbeheer. Het kan interessant zijn voor recreatie en toerisme, ook in stedelijke gebieden. Bedrijven kunnen gebufferd water gebruiken als bluswater. Voor energie zijn er drie vuistregels: ervoor zorgen dat we minder energie nodig hebben; als we toch energie nodig hebben die halen uit hernieuwbare bronnen en zuinige toestellen gebruiken. De schaarste aan grondstoffen opent ook mogelijkheden voor de gemeenten. Zij hebben een groot deel van de afvalsector in handen en dat huishoudelijk afval wordt steeds meer een grondstof (urban mining). De gemeenten moeten die sector absoluut in eigen handen houden en gebruiken voor hernieuwbare grondstoffen.
Gemeenten hebben een essentiële taak betreffende mobiliteit. Zij zijn de belangrijkste wegbeheerder en moeten volop inzetten op het STOP-principe: Stappen-Trappen-Openbaar vervoer-Privévervoer.
Gemeenten moeten een centrale rol oppakken in het keren van de klimaatcrisis. De staten en landen zijn blijkbaar niet echt in staat om forse maatregelen af te dwingen inzake klimaatwijzigingen. Hier ligt een immense opdracht voor lokale besturen om de mentaliteit en vooral het gedrag van burgers, organisaties en bedrijven ten gronde te beïnvloeden. De eerste taak is uiteraard zelf het voorbeeld geven als lokale overheid. In de eerste plaats hebben gemeenten een rol als voortrekker bij het agenderen van klimaatverandering, het ontwikkelen van een visie hierop en het tonen van leiderschap bij het stimuleren van innovatie. In de tweede plaats hebben gemeenten een voorbeeldrol. Zo kunnen ze in hun eigen infrastructuur investeren in energiebesparing en kiezen voor duurzaam aankopen.
Eigenlijk moet het als een schande beschouwd worden als nu nog een bedrijfsterrein, stadsontwikkeling, sociale woningbouw, rusthuis, serviceflat, dienstencentrum, cultureel centrum, school, kinderopvang, enz. worden gerealiseerd zónder doorgedreven aandacht voor energiemaatregelen, waterhuishouding, oog voor natuur en groen, ruimtelijke verdichting, milieuvriendelijker bouw- en inrichtingsmaterialen, doordachte mobiliteit, … zowel op het niveau van investering als op het vlak van dagelijks beheer. In de derde plaats staan gemeenten dicht bij de burgers en hebben zij daarmee een voorlichtende en faciliterende rol. In de vierde plaats hebben gemeenten de rol van vergunningverlener en handhaver, bijvoorbeeld bij het afgeven van vergunningen voor het plaatsen van windmolens. Lokale besturen zijn goed geplaatst om een actieve rol op te nemen in de ontwikkeling van meer decentrale opwekking van energie (warmte én elektriciteit). De decentrale energieproductie is ongetwijfeld dé optie van de toekomst en gemeenten kunnen daar voortrekkers zijn, zowel in eigen gebouwen als door hiermee rekening te houden bij ruimtelijke planning en bouwvergunningen en verkavelingen.
Toenemende financiële zorgen
De overheden herkapitaliseerden enkele jaren geleden de (systeem)banken maar ze worden nu, ook door diezelfde banken, met de vingers gewezen omdat ze te veel schulden hebben. Een merkwaardige paradox. De schuldencrisis zorgt ervoor dat we naar een nieuwe bankencrisis dreigen te gaan. Eén van de gevolgen is een groeiend wantrouwen tussen de banken. Ze lenen niet meer aan elkaar, maar handelen via de Europese Centrale Bank. Dat wantrouwen heeft verschillende gevolgen. Banken kijken kritischer naar wie leningen opneemt. Vroeger konden gemeenten zonder problemen een lening aangaan. Dat is verleden tijd. Lokale overheden zullen veel meer moeten zeggen wat ze doen en doen wat ze zeggen. Transparantie wordt belangrijker om een lening te kunnen aangaan.
De lokale besturen zijn goed voor de helft van de overheidsinvesteringen, dus lenen ze veel op 20, 25, 30 jaar. Banken hebben het omwille van de vertrouwenscrisis steeds moeilijker om geld aan te trekken op lange termijn en dus zijn ze steeds minder geneigd leningen toe te staan op lange termijn. De zogenaamde Basel III-normen leggen trouwens een nauwere band tussen de looptijd van de aangetrokken en die van de uitgeleende middelen op. Als de looptijd van de leningen korter wordt - 15, 10 jaar of minder -, heeft dat financiële gevolgen voor de lokale besturen. Zij moeten immers per jaar meer budgettaire middelen uittrekken omdat leningen op kortere termijn moeten worden afgelost. De bijkomende kapitaalvereisten ten gevolge van Basel III kunnen er daarnaast voor zorgen dat banken de leningkraan zelfs helemaal dichtdraaien, ook voor op het eerste gezicht volledig risicoloze debiteuren als gemeenten.
De vergrijzing zal voor de lokale besturen financieel op drie niveaus spelen.
Het opvangen van de vergrijzing zal leiden tot stijgende uitgaven (infrastructuur, personeel in gezinszorg, thuiszorg, …). De bijdrage van gemeenten, OCMW’s en politiezones om de pensioenen van hun statutair personeel te financieren, zal toenemen. De komende periode zal alleen al wat zij jaarlijks, extra moeten betalen voor de pensioenen groter zijn dan de jaarlijkse stijging van het Gemeentefonds. Als de bevolking grijzer wordt, zal de fiscale draagkracht van de besturen dalen. 65-plussers zullen zeer actief aan de samenleving deelnemen en hebben tijd, maar zullen steeds minder bijdragen aan de financiering van de gemeenten.
Het moeilijke werk op het vlak van de waterzuivering (riolen, IBA’s, alternatieve systemen, …) moet nog komen. Dat zal grote investeringen vergen. Ook het onderhoud van het bestaande rioleringsnet zal extra geld kosten. Voor de gemeenten worden de totale kosten tot 2020 geraamd op 7 à 8 miljard euro. De drinkwaterheffing (cf. de klachten over de stijgende drinkwaterprijs) is absoluut onvoldoende om dit bedrag te financieren.
Macro-economisch is het plaatje vrij somber. Wat dit voor een individuele gemeente betekent, is minder helder. Elke gemeente moet op basis van de beschikbare gegevens, aangevuld met realistische toekomsthypothesen (over de inflatie, de rente-evolutie, enz.) een beeld proberen te krijgen van de eigen financiële evolutie bij ongewijzigd beleid. De beleids- en beheerscyclus (BBC), die vanaf financieel boekjaar 2014 veralgemeend wordt ingevoerd (maar die in 2013 al in 216 van de 308 gemeenten zal gelden), kan daarbij een uitstekend hulpmiddel zijn. BBC werkt met veel ruimere kredietcategorieën dan vandaag, dus is het niet nodig om op elke uitgavenpost te voorzien in een kleine reserve om meerkosten op te vangen. De BBC laat dus toe om realistischer te budgetteren. Bovendien koppelt de BBC het opnemen van leningen aan de evolutie van de thesaurie. De BBC biedt meer dan het bestaande meerjarige financiële beleidsplan een sjabloon voor een goed zicht op waar de gemeente financieel bij ongewijzigd beleid naartoe gaat.
Rechtvaardige fiscaliteit
Het gros van de Vlaamse gemeenten heeft het niveau van de gemeentelijke belastingen in de periode 2007-2012 ongeveer gelijk gehouden. De evolutie van de tarieven van de aanvullende personenbelasting (APB) en de opcentiemen op de onroerende voorheffing (OV) (de twee belangrijkste belastingen) gedurende de voorbije legislatuur is als volgt:
- APB
- Gemiddeld tarief APB 2006: 7,12 – Gemiddeld tarief APB 2012: 7,16 (+0,6%)
- Aantal gemeenten met APB-tarief 2012 > APB-tarief 2006: 46 (14,9%)
- Aantal gemeenten met APB-tarief 2012 = APB-tarief 2006: 218 (70,8%)
- Aantal gemeenten met APB-tarief 2012 < APB-tarief 2006: 44 (14,3%)
- OV
- Gemiddeld tarief OV 2006: 1.297 – Gemiddeld tarief OV 2012: 1.340 (+3,3%)
- Aantal gemeenten met OV-tarief 2012 > OV-tarief 2006: 78 (25,3%)
- Aantal gemeenten met OV-tarief 2012 = OV-tarief 2006: 211 (68,5%)
- Aantal gemeenten met OV-tarief 2012 < OV-tarief 2006: 19 (6,2%)
Het feit dat slechts weinig gemeenten (vijf voor de APB, zes voor de OV) in 2012 de belastingen hebben verlaagd, doorbreekt het cliché dat zittende besturen via de fiscaliteit hun populariteit bij de kiezer proberen op te krikken. Het was een eerste teken aan de wand dat de financiële ruimte op vele plaatsen ontbreekt om de belastingen te verlagen.
Toch lijkt het erop dat de belastingtarieven na de verkiezingen op een aantal plaatsen wel de hoogte zullen ingaan, zij het meestal in beperkte mate. Een kleine 29% van de burgemeesters ziet dat als onvermijdelijk, het gros wil de fiscaliteit gelijk houden. Ter vergelijking: in 2007, het eerste jaar na de vorige gemeenteraadsverkiezingen, waren er verhogingen van het APB-tarief in 11 gemeenten (3,6%), en verhogingen van het OV-tarief in 16 gemeenten (5,2%). Het ziet ernaar uit dat die percentages in 2013 hoger zullen liggen.
Een billijke lokale fiscaliteit vereist ook een bijdrage van ondernemingen, die vandaag instaan voor ongeveer 25% van de gemeentelijke belastingen. Aan de ene kant krijgen bedrijven van gemeenten, OCMW’s en politiezones bestellingen die een veelvoud van de door hen betaalde gemeentelijke belastingen bedragen. Aan de andere kant wordt er vaak ook heel wat concrete dienstverlening uitgewerkt voor de lokale economie (KMO-loket).
Wij zijn geen voorstander van één gemeentelijk belastingtarief. Het heffen van belastingen is een recht van een verkozen politiek bestuur. Wie de bevoegdheid afschaft om zelf in te staan voor een deel van de inkomsten, kan de gemeenten beter opheffen als democratisch verkozen overheidsniveau. Die verschillen in belastingtarieven vloeien voort uit keuzes die besturen maken (bv. veel belastingen en veel dienstverlening, minder fiscale druk maar ook een beperkter aanbod), uit ideologische overwegingen (verhouding vermogensbelasting via de opcentiemen onroerende voorheffing versus inkomstenbelasting via de personenbelasting; verhouding geleverde diensten grotendeels financieren met belastingen versus diensten zo veel mogelijk aanrekenen aan de gebruikers) en uit de sterk uiteenlopende omstandigheden. Belastingen brengen immers niet overal even veel op: het volume en de waardering van de kadastrale inkomens verschilt, de verdiende en ook aangegeven inkomens verschillen, enz. Dat blijkt duidelijk uit de zeer grote verschillen qua fiscale draagkracht tussen de Vlaamse gemeenten onderling.
Opbrengst personenbelasting per inwoner (dus zonder de gemeentelijke aanvullende personenbelasting):
- Vlaams gemiddelde: 3.586 euro
- Mediaan Vlaamse gemeenten: 3.565 euro
- Hoogste waarde (Sint-Martens-Latem): 6.320 euro
- Laagste waarden:
- Baarle-Hertog: 1.434 euro
- Mesen: 1.621 euro
- Hamont-Achel: 1.964 euro
- Maasmechelen: 2071 euro
- Kinrooi: 2.091 euro
- Alveringem: 2.095 euro
Kadastraal inkomen per inwoner:
- Vlaams gemiddelde: 1.047 euro
- Mediaan Vlaamse gemeenten: 843 euro
- Hoogste waarde (Zaventem): 2.495 euro
- Laagste waarden:
- Mesen: 397 euro
- Gingelom: 490 euro
- Lierde: 521 euro
- Zwalm: 534 euro
- Heers: 535 euro
Bestuurlijke uitdagingen
Integraal wordt het nieuwe normaal
Het lokale bestuur heeft nood aan specialisten: de complexiteit van veel maatschappelijke problemen vraagt om een doorgedreven vakkennis. Dezelfde complexiteit vereist echter steeds meer een multidisciplinaire aanpak: een werkwijze die over de bestaande kokers en specialisaties heen brede oplossingen nastreeft. Hiervoor is meer samenhang tussen specialismen nodig, met voldoende generalisten die dit bewaken.
De voorbije twintig jaar ging de aandacht té eenzijdig naar sectorale specialisatie. De Vlaamse overheid heeft dit fenomeen via talloze (subsidie)decreten per beleidsdomein in de hand gewerkt, maar ook de lokale besturen hebben dit politiek en organisatorisch mee vorm gegeven. Schepenen met specifieke bevoegdheden, gekoppeld aan gespecialiseerde gemeentelijke diensten met daarachter sectorale adviesraden, voelen zich soms meer verticaal verbonden met de Vlaamse ministers en departementen dan horizontaal met de eigen politieke collega’s in het college of de ambtelijke collega’s in het gemeentehuis. Zo is de verkokering te ver doorgeschoten over de beleidsniveaus heen. De realiteit is niet sectoraal maar is integraal. Sectoraal is dus tegennatuurlijk. De beleids- en beheerscyclus en de planlastverlaging kunnen gebruikt worden om dat integrale normaal te maken in het beleid.
Een nieuw evenwicht is nodig. Bij de opmaak van het zesjarige beleidsplan moet in eerste instantie veel meer aandacht gaan naar de samenhang tussen de strategische (eventueel sectorale) doelstellingen. Nadien kan er jaarlijks op het operationele niveau nog voldoende ingezet worden op de sectorale aandachtspunten.
Een goed evenwicht tussen specialisatie en samenhang wordt niet alleen verwezenlijkt via het meerjarenplan. De concrete dagelijkse organisatie is even belangrijk. Misschien moeten we ook maar eens komaf maken met de gewoonte om de bevoegdheden in schepencolleges te verdelen op basis van traditionele beleidsdomeinen. Deze praktijk heeft geen wettelijke of decretale basis, zodat gemeenten het in alle vrijheid ook anders kunnen aanpakken. Juist op lokaal niveau kan de burger veel meer in zijn geheel (integraal) benaderd worden en kunnen probleemsituaties meer interdisciplinair aangepakt worden.
De lokale potentie is er zeker, maar doen we dat ook? Kunnen we de verstarde bevoegdheidsverdeling verlaten en kiezen voor meer samenhang in het collegiale bestuur? Kunnen we wachten met de bevoegdheidsverdeling tot einde 2013 wanneer de grote gemeenschappelijke strategische doelstellingen gezamenlijk en collegiaal vastgesteld zijn? Kunnen we meer samenhangende bevoegdheidspakketten verdelen, bijvoorbeeld alle omgevingsvraagstukken aan één schepen, de hele vrijetijdssector aan één schepen, het hele sociale beleid aan de OCMW-voorzitter/schepen? Kunnen we jaarlijks de grote dossiers per schepen verdelen zodat ze verplicht worden om deze dossiers probleemgericht en integraal te behandelen in plaats van alleen vanuit één beleidssector? Kan de bevoegdheidsverdeling flexibel ingevuld worden, bijvoorbeeld naast wijk- of gebiedsgericht ook probleem- of dossiermatig? Heeft dit het grote voordeel dat burgers meer gericht betrokken kunnen worden bij een dossier, hun wijk of buurt?
We moeten soms verstarde constructies en modellen durven verlaten. Gaan we in 2013 naar een collegiaal en samenhangend lokaal bestuur onder leiderschap van een inspirerende generalist als burgemeester?
Samenwerking gemeente-OCMW
Het OCMW is en blijft het sluitstuk van de sociale zekerheid in dit land. Wij beschikken over een zeer goed ontwikkeld systeem van sociale zekerheid. Werkgevers, werknemers en overheid financieren gezamenlijk een systeem waarbij op basis van solidariteit heel veel risico’s van mensen (werk verliezen; gezondheidsproblemen; pensioenen; arbeidsongevallen; en vele andere armoederisico’s) opgevangen worden. Het was een bewuste keuze van de (Belgische) overheid om in 1976 bij de totstandkoming van de huidige OCMW-wet in elke lokale gemeenschap een sluitstuk te hebben van de sociale zekerheid. Wie toch nog door de mazen van het goed georganiseerde systeem van sociale zekerheid valt, kan nog steeds terecht bij het OCMW dat in elke gemeente gegarandeerd aanwezig is. Daarbij werd bewust gekozen voor een bij wet verzelfstandigde gemeentelijke organisatie die onder sturing van de lokale politieke gemeenschap zorg draagt dat eenieder recht heeft op een menswaardig bestaan, ook en vooral als men door de mazen van het socialezekerheidsnet valt.
Gezamenlijke politieke strategie
In de relatie gemeente-OCMW moet vooral resoluut worden gekozen voor een meer samenhangende beleidsplanning. Het realiseren van een geïntegreerd lokaal welzijnsbeleid is een gedeelde verantwoordelijkheid van beide besturen. Het OCMW kan op dit terrein heel wat doen maar belangrijke sleutels voor een groter welzijn en burgers liggen ook in de gemeentelijke bevoegdheden (sociale huisvesting, preventiebeleid, veiligheid, jeugdbeleid, werkgelegenheid, vrijetijdsbeleid, flankerend onderwijsbeleid, …). Afstemming van het sociale welzijnsbeleid van het OCMW op de andere gemeentelijke beleidsbevoegdheden is essentieel.
Doelmatige organisatie van het lokale bestuur in zijn geheel
Het totaal apart uitbouwen van twee parallelle organisaties is, afhankelijk van de schaalgrootte van het lokale bestuur, niet wenselijk en kost veel. Op het niveau van ondersteunende diensten (algemene administratie, personeelsdienst, technisch dienst, informatica, financiële dienst, thesauriebeheer, patrimoniumbeheer, enz.) liggen er kansen voor het grijpen om gemeenschappelijke diensten voor gemeente én OCMW uit te bouwen.
Kerntaak van het OCMW waarborgen
De kerntaak van het OCMW is concrete hulpverlening aan mensen in noodsituaties. Dat vraagt een organisatorische omkadering die aandacht vraagt voor een zorgverleningscultuur met veel respect voor de gevoeligheden omtrent de persoonlijke levenssfeer. De specificiteit van de hulpverlening moet op een professionele manier kunnen gebeuren, met zo weinig mogelijk politieke inmenging in de behandeling van individuele dossiers. Dat kan door algemene regels voor de verschillende vormen van steunverlening vast te leggen, door te werken met anonieme dossiers en door de professionaliteit van de maatschappelijk werkers fors te waarderen. Uiteraard kan het gemeentebestuur ook mede werk maken om de toegankelijkheid naar de OCMW-dienstverlening te verbeteren. Zorgen voor lage drempels van toegankelijkheid in de frontoffice is zeker een opdracht voor gemeente én OCMW.
Actor én regisseur
Lokale besturen krijgen bij decreet steeds meer een regierol toegewezen, bv. voor kinderopvang, wonen, lokale diensteneconomie, welzijn, enz. Het grote probleem is dat dit vrijwel nooit gepaard gaat met de noodzakelijke doorzettingsmacht. Vaak is en blijft het de Vlaamse overheid die finaal vergunningen toekent aan initiatiefnemers in deze sectoren, zonder dat het gemeentebestuur zich hiertegen kan verzetten of eigen voorwaarden kan opleggen.
Aan de ene kant blijft de actorrol voor gemeenten én OCMW’s essentieel: witte vlekken opvullen, kennis behouden, waarborgen voor toegankelijkheid, sturing op prijszetting en kwaliteit, …Aan de andere kant zijn er variaties op de regisseursopdracht: echte regie mét doorzettingsmacht (= beslissingsbevoegdheid) en/of regie als netwerk (gebaseerd op vrijwilligheid: netwerkcoördinator).
Bewust kiezen voor interlokale samenwerking. Besturen is samenwerken!
De problemen en uitdagingen voor lokale besturen worden steeds complexer.
Bij elke beslissing moet men rekening houden met neveneffecten op andere domeinen. Diverse problemen overstijgen de grenzen van de gemeente. Vaak zijn meerdere actoren bevoegd en/of competent. De gemeente staat niet langer op zichzelf maar is deel van een netwerk van organisaties en overheden. Gemeenten/OCMW’s moeten zich versterken in strategische samenwerking met andere gemeenten/OCMW’s om de eigen bestuurskracht te versterken.
Laten we voorzichtig omgaan met (gedwongen) schaalvergroting in het openbaar bestuur en zwaar inzetten op lokale innovatie en diversiteit. Beleidsvoerders en commentatoren gaan er nogal snel van uit dat alleen fusies van gemeenten de bestuurskracht kunnen versterken. Een veel ruimere en genuanceerde aanpak is nodig. Fusie is het eindpunt op een continuüm. Het gaat om schaaloptimalisatie. Samenvoeging van gemeenten is slechts één mogelijkheid. Ook andere (bijvoorbeeld op contracten gebaseerde) samenwerking tussen gemeenten of OCMW’s moet worden gefaciliteerd, zonder dat die samenwerkingsverbanden meteen moeten kiezen voor een rechtsvorm opgelegd door het decreet intergemeentelijke samenwerking. Om hun bestuurskracht te versterken, kunnen twee, drie of meer gemeenten ook intensief samenwerken. Zo kunnen ze samen een stedenbouwkundig ambtenaar aanwerven of via een gezamenlijke technische of mobiliteitsdienst met drie of vier gemeenten gezamenlijk service verlenen.
De inhoudelijke ondersteuning van dergelijke processen moet gebeuren met een open vizier waarbij op basis van een lokale analyse per dienstverlening wordt nagegaan op welke schaal en in welke vorm deze dienstverlening verbeterd kan worden vanuit het oogpunt van effectiviteit en efficiëntie en waarbij de fusie tussen verschillende gemeenten beschouwd wordt als één van de mogelijke eindresultaten. Lokale besturen moeten fors inzetten op intensieve samenwerking tussen gemeente én OCMW, op kleinschalige samenwerking tussen buurgemeenten, op samenwerking in streekverband en in een stadsregionale aanpak.
Versterking gemeenteraad
Om de opdrachten als beleidsbepaler, controleur en volksvertegenwoordiger te vervullen, is een versterking van de gemeenteraad en het individuele raadslid essentieel. Formeel is er heel wat geregeld in de regelgeving, met o.a. een mogelijke aparte voorzitter van de gemeenteraad, voorzitterschap voor raadsleden van gemeenteraadscommissies, inzagerecht, vraag- en interpellatierecht, enz.
Men moet goed beseffen dat regelgeving alleen weinig of niets zal veranderen. Er moet opnieuw een frisse wind waaien door de gemeenteraad. Besturen kunnen hiervoor zelf initatieven nemen, bv. door het gebruik van bespreekbare documenten en jaarplannen, door de externe organen terug naar de gemeenteraad te halen, door de gemeenteraad echt te laten werken als volksvertegenwoordiger, als verbinding tussen de bevolking en het bestuur. Artikel 199 Gemeentedecreet formuleert het heel duidelijk: “De gemeenteraad neemt initiatieven om de betrokkenheid en de inspraak van de burgers of van de doelgroepen te verzekeren bij de beleidsvoorbereiding, bij de uitwerking van de gemeentelijke dienstverlening en bij de evaluatie ervan.” Er zal veel méér moeten ingezet worden op een fundamentele wijziging van de politieke cultuur en op de versterking van de individuele gemeenteraadsleden. De politieke partijen moeten veel forser investeren in de selectie en rekrutering van kandidaten bij de verkiezingen en in de opleiding van verkozen mandatarissen. De meest waardevolle krachten in de lokale gemeenschap moeten hiervoor gevraagd worden.
Het basisperspectief dat een lokaal politiek engagement draagt, mag niet zijn om schepen te worden maar wel een sterk gemeenteraadslid. Die rol en functie moet méér waardering krijgen en mag niet louter beschouwd worden als een opstapje naar een uitvoerend mandaat. Alle politieke partijen hebben de voorbije decennia hun inspanningen voor de opleiding van lokale mandatarissen verminderd. Alle financiële middelen gaan naar de grote verkiezingscampagnes. Het dalend aantal leden van de politieke partijen versus de monopolisering van de lijstvorming dreigt te leiden tot een groot democratisch deficit.
Efficiënt en kwaliteit
Ten slotte zullen lokale besturen het komende decennium zwaar moeten inzetten op het verhogen van de efficiëntie in hun werking. Besluitvormingsprocessen, dienstverlening, interne organisatie moeten vlotter en sneller lopen, zonder in te boeten op de kwaliteit. Krimpende financiële mogelijkheden betekent meer keuzes maken: niet én én maar óf óf. Politieke mandatarissen en lokale topambtenaren staan voor moeilijke maar boeiende tijden.[2]
[1] Zie de VVSG-publicaties:
- Quickwins voor meer toegankelijkheid: 52 acties voor een toegankelijke lokale dienst- en hulpverlening, voor elke week van het jaar eentje. Digitaal: www.vvsg.be
- Pocket Toekomsten voor Dienstverlening. VVSG/POLITEIA publicatie n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen.
[2] Meer gegevens en data over lokale besturen
- www.lokalestatistieken
- Gemeentelijke profielschetsen http://aps.vlaanderen.be/lokaal/lokaal_gemprofiel_2010.htm
- De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 (Studiedienst van de Vlaamse regering)
- Financiële gegevens van BELFIUS (sociaal-economische typologie van de gemeenten)