‘If many little people in many little places do many little things, they can change the face of the earth.’ Met die zin openden we onlangs het voorwoord van onze handleiding over ruimte delen en samen beheren. Vrij vertaald: geef mensen de ruimte die ze nodig hebben – groot of klein – om verschil te maken. Maar net die plekken staan vandaag meer dan ooit onder druk.
Uit onderzoek van vereniging Landelijke Gilden blijkt dat één op de drie dorpszalen dreigt te verdwijnen. Uit de bevraging Geef ons ruimte, die beweging.net in 2022 organiseerde in het kader van de Week van de Vrijwilliger, bleek dan weer dat één op de vier bevraagde vrijwilligers moeite ondervindt om een betaalbare, kwalitatieve locatie te vinden om eigen activiteiten te organiseren. Ook organisaties zoals koepel voor sociaal-cultureel volwassenenwerk De Federatie en jeugdwerkorganisaie De Ambrassade zetten zich actief in om dit ruimtetekort en het gebrek aan degelijke gemeenschapsinfrastructuur te analyseren en om oplossingen aan te reiken aan beleidsmakers.
Eén op de vier vrijwilligers ondervindt moeite om een betaalbare, kwalitatieve locatie te vinden om eigen activiteiten te organiseren.
Over de nood aan kwaliteitsvolle ruimte voor vrijwilligers en verenigingen lijkt politieke eensgezindheid te bestaan. Zo trok Vlaams minister van Jeugd Melissa Depraetere (Vooruit) recent 3,5 miljoen euro uit voor de renovatie van jeugdverblijven. In Antwerpen lanceerde schepen van Patrimonium Koen Kennis (N-VA) een ambitieus ‘parochiezalenmodel’ om het bestaande zaalpatrimonium nieuw leven in te blazen.
Ook in het verleden werd het belang van toegankelijke publieke ruimte al onderkend. Marc Wellens (cd&v), voormalig schepen van Openbare Werken in Antwerpen en erevoorzitter van beweging.net Antwerpen, begreep als geen ander hoe cruciaal zulke plekken zijn voor het samenleven in een stad. Zijn naam blijft onlosmakelijk verbonden met projecten als bibliotheek Permeke en de site Park Spoor Noord in Antwerpen. De intenties zijn er dus, maar de weg naar concrete realisatie is complex, met tal van bochten en valkuilen.
Geschiedenis voor buurtbewoners
De uitdagingen zijn dan ook niet min. Zo is er het financiële plaatje: de renovatie of herbestemming van patrimonium vereist aanzienlijke investeringen. Tegelijk dwingen de Europese klimaatrichtlijnen ons om kritisch en toekomstgericht te kijken naar bestaande infrastructuur. Welke gebouwen renoveren we grondig? Waar kiezen we voor nieuwbouw? En wat doen we met panden waarvoor vandaag weinig perspectief lijkt te zijn?
Daarnaast blijft de kwestie politiek geladen. Wie draagt de kosten? Welke functies moet gemeenschapsinfrastructuur precies vervullen? En in welke mate mogen of moeten dergelijke plekken commercieel worden uitgebaat?
Tegelijkertijd stelt zich de vraag hoe we deze beslissingen moeten nemen. Een top-down aanpak lijkt gezien de schaalgrootte en de complexiteit van de uitdagingen rond gemeenschapsinfrastructuur misschien aantrekkelijk voor beleidsmakers. Toch gaat het heel vaak om plekken met een geschiedenis voor buurtbewoners, en bieden deze plekken ook vandaag nog een grote meerwaarde voor het weefsel van de buurt.
Daarom willen we te midden van dit debat oproepen om vooral stil te staan bij de kernvragen: wat voor soort plekken wensen we? Waar hebben onze vrijwilligers en verenigingen nood aan? Hoe creëren we plekken die echt toegankelijk zijn, van en voor allen?
‘Derde plekken’ op de retour
Toen beweging.net Antwerpen vijf jaar geleden startte met een experiment rond gedeeld ruimtegebruik en beheer – een experiment dat ondertussen uitgroeide tot het model Vast-Goed dat we later in dit artikel nog toelichten – haalden we veel inspiratie uit de theorie over third places of derde plekken.
Die term lanceerde de Amerikaanse socioloog Ray Oldenburg in de jaren tachtig als verzamelnaam voor plekken die niet thuis of werk zijn. Het zijn openbare, informele plekken waar mensen elkaar vrij kunnen ontmoeten zonder al te veel drempels, zoals een inkomprijs of lidmaatschap. Plekken waar mensen vrijuit met elkaar kunnen omgaan en spreken en waardoor ze van onschatbare waarde zijn voor een goed functionerende samenleving en een gezonde democratie.
Third places zijn openbare, informele plekken waar mensen elkaar vrij kunnen ontmoeten zonder al te veel drempels, zoals een inkomprijs of lidmaatschap.
De meeste mensen staan weinig stil bij dit soort plekken. Niet omdat ze niet relevant zijn, maar omdat ze zo ongelofelijk vanzelfsprekend lijken. Het zijn de plekken waar je samenkomt met vrienden om een glas of kopje koffie te drinken, om te sporten of te vergaderen. Het gaat over sportkantines, bibliotheken, culturele centra en meer.
Niettemin zijn heel wat derde plekken de afgelopen decennia verdwenen: parochiezalen, volkshuizen, dorpscafés of kantines. Wanneer je door een gemiddelde Vlaamse gemeente rijdt, zie je deze panden met gesloten deuren en ramen. Of erger nog, ze werden verkocht, afgebroken en ‘ontwikkeld’. Hoewel dat gebrek aan (toegang tot) derde plekken pijnlijk duidelijk werd tijdens de COVID-19-crisis, en er woorden ontstonden als huidhonger en knaldrang om het gemis aan spontaan sociaal contact te omschrijven, lijkt de trend van verdwijnende derde plekken al eerder ingezet.
Parochiezalen en volkshuizen sluiten de deuren
Er liggen heel wat factoren aan de basis van verdwijnende derde plekken en die lijken niet altijd even consistent. Om te beginnen verdwijnt er vandaag heel wat patrimonium dat vroeger toegankelijk was voor alle buurtbewoners. Parochiezalen en volkshuizen sluiten de deuren en worden verkocht, zalen die eigendom zijn van de stad of het gemeentebestuur worden plots duurder of sluiten de deuren omwille van renovatiewerken.
Besparingen, vermarkting, gemeentelijke fusies en schaalvergroting … het lijstje aan mogelijke oorzaken is lang. En hoewel ze niet allemaal intentioneel hun pijlen mikken op het optimaliseren van (of besparen op) gemeenschapsruimte, passen ze wel in hetzelfde plaatje. De ruimte wordt tegelijkertijd minder toegankelijk.
Niets mis met hippe koffiebars, maar we moeten ons er bewust van zijn dat de toegankelijkheid van laagdrempelige plekken voor buurtbewoners onder druk staat.
Gentrificatie zorgt ervoor dat de toegang tot heel wat derde plekken exclusiever wordt. Bruine kroegen worden hippe koffiebars. Er verschijnen plots ‘skatestoppers’ op openbare pleinen. Bekende en beruchte feestplekken krijgen geen vergunning meer. Niets mis met hippe koffie, maar we moeten ons er bewust van zijn dat de toegankelijkheid van laagdrempelige plekken voor buurtbewoners onder druk staat. Kapitaalkrachtige buurtbewoners bepalen immers sterk mee, al dan niet intentioneel, hoe een buurt wordt vormgegeven.
Ze kopen als het ware niet enkel hun woning, maar kopen zich voor een stuk ook in hun woonomgeving in, zoals hoogleraar stadssociologie aan de Universiteit Antwerpen Stijn Oosterlinck zegt. Wie het meest nood heeft aan publieke ruimte, mensen die omwille van hun kwetsbaarheid weinig private ruimte hebben, krijgen hierdoor minder stem in het debat over diezelfde publieke ruimte. ‘Wie het meest nood heeft aan publieke ruimte, heeft die het minst’, schrijft antropoloog Marjan Mores op sociaal.net.
Leegstand
Toch is er de paradox van leegstand. Toegankelijke plekken lijken dan wel te verdwijnen, er zijn nog steeds veel leegstaande of onderbenutte plekken met een gigantisch potentieel voor buurtbewoners. Kijk bijvoorbeeld naar de leegstand in handelskernen, die sinds 2025 opnieuw stijgt. Zo’n 11,2 procent van de handelspanden in Vlaanderen staat leeg, goed voor meer dan 21.000 lege vitrines of gesloten deuren, aldus cijfers van retail-dataverzamelaar Locatus.
Daarnaast telt Vlaanderen net geen 1.800 parochiekerken waar we gezien het dalende reguliere en liturgische gebruik een toekomstbestendig plan voor moeten ontwikkelen. Tel daarbij nog al het belendende patrimonium, van kerkmeesterwoningen tot parochiezalen.
Leegstand heeft potentie, maar vandaag wordt er te vaak een verdienmodel achter leegstand gestoken. Uiteraard is dit het geval wanneer er sprake is van herbestemming door projectontwikkelaars, maar ook in het geval van tijdelijke leegstand merken we dat er vaak in termen van rendabiliteit en commercieel potentieel wordt gedacht.
Niet onbegrijpelijk, maar leegstandsbeheerders worden zo wel ketens die op dezelfde anonieme, bijna fantasieloze manier aan de slag gaan. Een pand of site wordt opengesteld en verschijnt op een mooi ogende website waar er in holle woorden gesproken wordt over alle kansen en mogelijkheden. Tegelijkertijd wordt er meteen een huurprijs per maand opgeplakt die heel wat dromen meteen de kop indrukt. Zo wordt het moeilijker om onbevangen naar deze plekken te kijken en om de verbeelding te laten werken over hoe ze ingezet kunnen worden om sociale noden, woonnoden of creatieve dromen te vervullen – samen met en op maat van inwoners van een wijk of buurt.
Een warm pleidooi voor bruisende buurtplekken
Als middenveld zijn we sterk afhankelijk van dit soort concrete fysieke plekken, dichtbij mensen. Het zijn plekken waar sociaal werkers of dienstverleners terecht kunnen om ‘outreachend’ aan de slag te gaan en mensen te bereiken die de weg vaak niet vinden naar de officiële instanties.
Op die manier dragen deze plekken bij aan wat politicoloog en schrijver Tim ‘S Jongers de Bijzondere Overheid noemt. Dienstverlening wordt er eenvoudiger – je hoeft niet maandenlang op voorhand een afspraak plannen of je aanmelden via een digitale zuil – en voorspelbaarder. Hulpverleners krijgen er een gezicht en zijn aanspreekbaar op vaste momenten doorheen de week.
In tegenstelling tot plekken met loketten en wachtzalen, hebben derde plekken zoals buurthuizen of parochiezalen het voordeel dat ze een groter gevoel van gelijkwaardigheid stimuleren.
Tegelijkertijd, en misschien veel belangrijker, zijn het plekken van sociale mobiliteit en emancipatie. Mensen stromen er door van bezoeker tot vrijwilliger en deelnemende vrijwilligers stromen er door tot trekkers van een eigen project. Met de kracht van experiment hoeven bezoekers er geen officiële trajecten of opleidingen te doorlopen, maar krijgen ze de ruimte om te zoeken.
In tegenstelling tot plekken met loketten en wachtzalen, hebben derde plekken zoals buurthuizen of parochiezalen het voordeel dat ze een groter gevoel van gelijkwaardigheid stimuleren. We drinken er als bezoeker, dienstverlener, sociaal werker of beleidsmaker koffie uit dezelfde thermos en staan samen aan de afwas tijdens een buurtfeest. Dit geeft professionals niet enkel de kans om aanspreekbaar(der) te zijn, maar ook de unieke kans om echt te luisteren. Er heerst immers minder tijdsdruk op deze plekken. We hoeven niet meteen een concrete vraag of probleem voorgeschoteld te krijgen.
Bovendien wordt het gesprek en de dialoog tussen de verschillende bezoekers en gebruikers van de buurtplek gestimuleerd. Op die manier is er ruimte voor de onverwachte ontmoetingen tussen zeer diverse (groepen) mensen. Dat kan wel eens aanleiding geven tot fricties of botsingen, maar net daar zitten ook weer kansen. Door in gesprek te gaan over die verschillende meningen en opvattingen leren we opnieuw de democratische discussie te voeren.
Niet iedereen heeft dezelfde ideeën, dat hoeft ook niet, maar daar op een beschaafde manier mee leren omgaan en luisteren naar mensen met een andere opinie – misschien je zelfs even verplaatsen in de positie van de andere – dat is wat onze samenleving en onze democratie zo nodig heeft.
Naar een ‘indoor allemansrecht’
Derde plekken zijn geen bijkomstigheid, maar vormen de ruggengraat van een warme, verbonden stad of gemeente. Ze bieden ruimte voor ontmoeting, dialoog en gedeelde betrokkenheid – precies wat we nodig hebben in tijden van polarisatie en vereenzaming. Met het project Vast-Goed bouwden we de afgelopen jaren een model uit dat vertrekt vanuit gedeeld ruimtegebruik en collectief beheer. In vier locaties verspreid over de stad Antwerpen brengen we vandaag een veertigtal verenigingen, groepen buurtbewoners en lokale initiatiefnemers samen. We baten de plekken gezamenlijk uit, organiseren er straat- en buurtfeesten voor en door bewoners, brengen er beleidsmakers in gesprek met de buurt en bieden een plek waar sociale professionals op een laagdrempelige manier aanwezig kunnen zijn.
Bijna alles kan, zolang het past binnen het waardenkader van ons model: wie binnenwandelt in een Vast-Goed-locatie, erkent zich in solidariteit, inclusie, rechtvaardigheid en duurzaamheid. In die zin functioneren onze plekken als een soort stedelijk indoor allemansrecht, net zoals het traditionele allemansrecht in de natuur mensen toelaat om vrij gebruik te maken van bossen, velden en paden, mits respect voor de omgeving. Wij bieden een gedeelde, toegankelijke ruimte waar verenigingen en bewoners vrije toegang hebben en verantwoordelijkheid delen, onder professionele proces- en groepsbegeleiding van beweging.net.
Onze plekken functioneren als een soort stedelijk indoor allemansrecht, net zoals het traditionele allemansrecht in de natuur mensen toelaat om vrij gebruik te maken van bossen, velden en paden, mits respect voor de omgeving.
Hoewel ruimte delen geen evidentie is en vaak intensieve procesbegeleiding vraagt, leerde Vast-Goed ons vooral de kracht van het ‘niet alles zelf doen’. Door te investeren in gedeelde plekken herontdekten we hoe buurtbewoners, vrijwilligers en lokale verenigingen – mits de juiste ondersteuning – zelf de motor kunnen zijn van honderden waardevolle, verbindende initiatieven. Hun betrokkenheid, gaande van kleine dagelijkse noden tot grote ideeën, vormt de ideale basis om ons aanbod op af te stemmen.
Zo ontstaat impact via het proces zelf: op maat, van onderuit, voor en door de ‘spontane buurt’ zoals stadsmaker Joke Quintens, het omschrijft in Sampol (21 mei 2021). ‘[Een] spontane stad [is] een stad waarin het potentieel van de hele bevolking volop wordt ingezet om een betere, rechtvaardige, duurzame stad voor iedereen te bouwen. Ik ben nogal geneigd om te geloven dat dit eerder van onderuit zal groeien dan van bovenaf opgelegd kan worden. En dan zijn deze zogenaamde ‘derde plekken’ (een betere vertaling is welkom) perfecte laboratoria om aan de slag te gaan.’
Dit is geen pleidooi om elke parochiezaal tot buurtplek om te bouwen, maar wél een oproep aan beleidsmakers én aan eigenaars van gemeenschapspatrimonium – van kerkfabrieken en stichtingen tot bestuurders van voormalige volkshuizen – om de waarde van deze ruimten niet pas te erkennen wanneer ze verdwenen zijn. Investeer in toegankelijke, gedeelde plekken waar alle (groepen) mensen elkaar kunnen ontmoeten en kunnen participeren én betrek het middenveld daarin. Een stad of gemeente bloeit pas echt als iedereen er een plek vindt die voelt als thuiskomen.